FAQ
Wat is ATEX?
ATEX staat voor “Atmosphères Explosibles” en verwijst naar twee Europese CE-richtlijnen die explosiegevaar in werkomgevingen reguleren: de ATEX 114 en de ATEX 153 richtlijn. Bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen die explosies kunnen veroorzaken moeten de richtlijnen opvolgen om de veiligheid van werknemers te waarborgen.
Wat is het verschil tussen de ATEX 114 en ATEX 153?
De ATEX 114 (voorheen ATEX 95) richtlijn en de ATEX 153 (voorheen ATEX 137) richtlijn zijn artikelen uit het verdrag van Lissabon. De ATEX 114 beschrijft de eisen die gesteld worden aan apparatuur die binnen een explosiegevaarlijke gebied (ook wel gevarenzone of ATEX-zone) mag worden gebruikt. Dit is de productrichtlijn met technische eisen. De ATEX 153 is de zogenoemde sociale richtlijn en verplicht de werkgever tot het inventariseren van de explosierisico’s, ontstekingsbronnen en de bijbehorende beheersmaatregelen. Deze aspecten moeten worden vastgelegd in het explosieveiligheidsdocument (EVD).
Is een explosieveiligheidsdocument (EVD) verplicht?
Elk bedrijf dat activiteiten uitvoert met brandbare gassen, vloeistoffen of poeders dient conform de Arbeidsomstandighedenwet (artikel 5) een verdiepende RI&E uit te voeren op explosiegevaren. In het Arbeidsomstandighedenbesluit (artikel 3.5 c t/m e) staan de eisen waaraan een EVD moet voldoen. Dit komt neer op:
– een beschrijving van de arbeidsplaats, activiteiten en processen;
– fysische eigenschappen van de (brandbare) stoffen;
– gevarenzone-indeling;
– inventarisatie van potentiële ontstekingsbronnen binnen de gevarenzones;
– beschrijving van de technische en organisatorische maatregelen;
– plan van aanpak met verbetermaatregelen.
Is een zoneringsplattegrond verplicht?
Een zoneringsplattegrond of -tekening is niet wettelijk verplicht, maar wel een handig (en vaak essentieel) instrument om de gevarenzones inzichtelijk te maken voor het eigen personeel en contractors. Het is een praktische hulpmiddel om vast te stellen waar welke maatregelen tegen explosierisico’s moeten worden genomen en waar niet.
Hoe lang is een EVD geldig?
Een EVD moet actueel zijn. Formeel betekent dit dat iedere wijziging die impact heeft op de explosierisico’s verwerkt dient te worden in het EVD. Hieronder vallen onder meer:
– een wijziging in wet- en regelgeving;
– een technische wijziging in de fabriek (bv. een nieuw proces of nieuwe installatie);
– een organisatorische wijziging (bv. procedurele of personele wijzigingen).
In de praktijk worden wijzigingen vaak afzonderlijk van elkaar doorgevoerd en gedocumenteerd, en eens in de drie tot vijf jaar in het EVD vastgelegd.
Ben ik verplicht om mijn personeel te trainen op het gebied van ATEX?
Conform de Arbeidsomstandighedenwet (artikel 8) moet personeel worden voorgelicht over de risico’s die de werkzaamheden met zich meebrengen en de getroffen maatregelen om die risico’s te minimaliseren. De ATEX 153 richtlijn geeft in Bijlage I een duidelijkere eis en stelt dat personeel dat werkzaam is binnen explosiegevaarlijke gebieden voldoende opleiding moet hebben gehad om zich te beschermen tegen de gevaren binnen deze gebieden.
Uit welke onderdelen bestaat een goed ATEX-beleid?
Het ATEX-beleid is het geheel aan procedures en andere organisatorische maatregelen, dat nodig is om de explosierisico’s te beheersen. Bij het opzetten van het ATEX-beleid moeten grofweg de volgende zaken over explosieveiligheid worden geregeld:
– het markeren van ATEX-zones met EX-waarschuwingssymbolen;
– de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;
– een opleidings- en trainingsplan voor o.a. operators, monteurs en managers;
– procedures / instructies met de veilige werkwijze tijdens normaal bedrijf (routinematig werk);
– een werkvergunningsproces voor niet-routinematig werk (bv. onderhoud) in de ATEX-zones
– een onderhoudsbeheersysteem voor ATEX-apparatuur
– een wijzigingsproces (management of change).
De organisatorische maatregelen moeten worden geëvalueerd en vastgelegd in het EVD.
Waar heb ik een dezoneringsinstructie voor nodig?
Deze werkinstructie, ook wel dezoneringsinstructie genoemd, biedt een stramien voor het verantwoorden van de risico’s van niet-routinematige werkzaamheden in gezoneerd gebied. Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld welke maatregelen nodig zijn om de werkzaamheden in de zone op een veilige wijze uit te kunnen voeren. De aanpak is gebaseerd op de arbeidshygiënische strategie (bronaanpak).
In gebieden waar sprake is van explosiegevaar mogen volgens het Arbobesluit alleen explosieveilige arbeidsmiddelen worden gebruikt. Dat geldt voor vaste en mobiele apparatuur zowel tijdens normaal bedrijf als tijdens niet-routinematig werk. Aangezien voor bijvoorbeeld onderhoudswerkzaamheden tijdelijk andere mobiele apparatuur de zone wordt binnengebracht en de werkwijze afwijkt van normaal bedrijf, moeten aanvullende maatregelen worden getroffen om de explosierisico’s te beheersen. Deze moeten worden vastgelegd in de werkvergunning.
De dezoneringsinstructie geeft houvast bij het verkleinen van de kans op of wegnemen van een explosieve atmosfeer en het identificeren van maatregelen om ontstekingsbronnen te voorkomen. Als werkzaamheden in een ATEX-zone moeten worden uitgevoerd, moet gekeken worden of geschikt Ex-materieel daarvoor beschikbaar is en de werkwijze geen ontstekingsbronnen met zich meebrengt. Is dat niet mogelijk, dan kan aan de hand van een aanvullende ontstekingsanalyse worden beoordeeld of niet-Ex-materieel is toegestaan.
Van welke ontstekingsbronnen moet worden nagegaan of ze op kunnen treden in een ATEX-zone?
Conform de NEN-EN1127-1 moeten de volgende ontstekingsbronnen worden beoordeeld:
1. hete oppervlakken;
2. vlammen en hete gassen;
3. mechanisch opgewekte vonken;
4. elektrische apparaten;
5. elektrische zwerfstromen en kathodische bescherming;
6. statische elektriciteit;
7. bliksem;
8. elektromagnetische radiogolven (van 104 tot 3 x 1011 Hz);
9. elektromagnetische optische golven (van 3 x 1011 tot 3 x 1015 Hz);
10. ioniserende straling;
11. ultrasone golven;
12. adiabatische compressie en schokgolven;
13. exotherme reactie, incl. zelfontsteking van stoffen.
In het EVD moet iedere arbeidsplaats worden nagegaan welke ontstekingsbronnen mogelijk zijn in de ATEX-zones en welke maatregelen zijn genomen om de kans op ontsteking te minimaliseren. Het installeren van ATEX-apparatuur en het aanbrengen van aarding / potentiaalvereffening zijn belangrijke maatregelen om hieraan te voldoen. De resultaten van deze ontstekingsbronneninventarisatie moeten worden vastgelegd in het EVD.
Wanneer moet ik elektrische ATEX-apparatuur inspecteren?
De inspectiewijze voor elektrische ATEX-apparatuur is genormeerd. Tijdens een inspectie stel je vast of een apparaat geschikt is voor de ATEX-zone waarin deze is geplaatst. Alle elektrische ATEX-apparatuur moet voor de eerste ingebruikname en na iedere modificatie een gedetailleerde inspectie ondergaan conform (of vergelijkbaar met) de NEN-EN-IEC 60079-17. Daarna kan op basis van de aard van de installatie en de kans op veroudering de interval worden bepaald voor periodieke inspecties. Dit kunnen visuele en nauwkeurige inspecties zijn, waar nodig aangevuld met gedetailleerde inspecties. Voor vastopgestelde apparatuur is een inspectie-interval van drie jaar gangbaar. Voor mobiele apparatuur wordt doorgaans een jaarlijkse interval aangehouden.
Moet mechanische apparatuur ook worden geïnspecteerd?
De inspectiewijze voor mechanische apparatuur is niet genormeerd. Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit moet de geïnstalleerde apparatuur in goede staat verkeren en hierop periodiek gecontroleerd worden. Dit geldt dus ook voor de mechanische ATEX-apparatuur. In de praktijk wordt meestal per apparaat een onderhouds- en inspectieprotocol opgesteld op basis van:
– de onderhoudseisen van de fabrikant voor apparatuur met Ex-markering (in de handel gebracht na 30 juni 2003);
– de maatregelen die volgen uit een door de gebruiker zelf uitgevoerde ontstekingsanalyse voor oudere apparatuur zonder Ex-markering (in de handel gebracht voor 30 juni 2003).
Wanneer is een ontstekingsanalyse nodig?
Aan de hand van een ontstekingsanalyse wordt vastgesteld in hoeverre ontstekingsbronnen relevant zijn en actief kunnen worden tijdens normaal bedrijf, verwachte storingen (enkele fouten) en onverwachte storingen (dubbele fouten). De methodiek volgt de NEN-EN-ISO 80079-36. Van bijna elk mechanisch apparatuur dat wordt gebruikt in een ATEX-zone moet een ontstekingsanalyse worden uitgevoerd.
Voor een apparaat dat op de markt is geplaatst op of na 1 juli 2003 ligt deze verantwoordelijkheid bij de fabrikant. Aan de hand van de ATEX-zone en de ontstekingsanalyse bepaalt de fabrikant wat de kans op ontsteking is en welke beschermingswijze tegen ontsteking toegepast moeten worden. De fabrikant neemt de verantwoordelijkheid voor het ontwerp door op de typeplaat een Ex-markering aan te brengen en het beschermingsconcept en de gebruikersvoorwaarden vast te leggen in de bijbehorende handleidingen.
Oudere apparatuur, die voor 1 juli 2003 in de handel is gebracht, is niet voorzien van Ex-markering. Dat was toen nog niet verplicht. Op basis van de typeplaat en documentatie kan dan niet worden vastgesteld of de apparatuur geschikt is. De gebruiker is dan zelf verantwoordelijk om een ontstekingsanalyse uit te (laten) voeren en de daaruitvolgende maatregelen te nemen om aan te tonen dat het apparaat geschikt is voor de betreffende ATEX-zone.
Wat is het verschil tussen een ontstekingsbronneninventarisatie en een ontstekingsanalyse?
In het EVD moeten per arbeidsplaats alle ontstekingsbronnen worden geïnventariseerd die voor kunnen komen in de ATEX-zones. Dit is de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Een gangbare norm hiervoor is de NEN-EN-1127-1. Van elke relevante ontstekingsbron moet worden aangegeven welke maatregelen zijn genomen om de kans op ontsteking te minimaliseren. Deels kan dit worden aangetoond door te verklaren dat de elektrische en mechanische apparatuur in de zone voorzien is van de juiste Ex-markering en goed is aangesloten.
Een ontstekingsanalyse is een meer gedetailleerde beoordeling van de potentiële ontstekingsbronnen conform voor een mechanische apparaat dat in de ATEX-zone wordt gebruikt. Een gangbare norm hiervoor is de NEN-EN-ISO 80079-36-1. Sinds 1 juli 2003 moet de fabrikant een ontstekingsanalyse uitvoeren om de geschiktheid ervan aan te tonen en de Ex-markering op de typeplaat te verantwoorden. De ontstekingsanalyse is soms vertrouwelijk en wordt niet altijd als onderdeel van het technisch dossier bij het apparaat opgeleverd.
Voor oudere apparaten zonder Ex-markering is de gebruiker verantwoordelijk deze ontstekingsanalyse uit te voeren. Bij het uitvoeren van de ontstekingsanalyse komen alle ontstekingsbronnen uit de NEN-EN-1127-1 aan bod. Het rapport van deze ontstekingsanalyse moet worden opgenomen in het technisch dossier van het apparaat, in het onderhoudsbeheersysteem en/of in het EVD.
Welke documenten moeten in een technisch dossier (verificatiedossier) van een ATEX-apparaat worden opgenomen?
In het verificatiedossier moet alle informatie zijn opgenomen die nodig is om aan te tonen dat het apparaat geschikt is voor de betreffende ATEX-zone en op de juiste wijze en met de juiste onderdelen is aangesloten. Dan gaat het vooral over:
– informatie over de ATEX-zone (verwijzing naar EVD mogelijk);
– fysische eigenschappen van de componenten en het materieel (o.a. Ex-markering en temperatuurwaarden);
– componentenlijst;
– ATEX-certificaten incl. aanvullende voorwaarden (X-condities);
– loopcalculaties van intrinsiek veilige circuits (Ex i);
– gebruikers- en onderhoudsvoorschriften;
– technische tekeningen en specificaties (o.a. elektrische schema’s en kabellijsten);
– verklaringen van overeenstemming;
– kwalificaties van de fabrikant en monteurs.